Het moeder worden en zijn kan hele verschillende
betekenissen hebben afhankelijk van diverse culturele en economische
omstandigheden. Om een voorbeeld te geven, bij de oude Grieken en Romeinen was
het doden van de pasgeboren baby, infanticide, een niet ongewone manier van
geboortebeperking. In de Nederlanden van de achtste eeuw was infanticide onder de
toen nog heidense Friezen toegestaan, maar alleen zolang het kind nog geen
‘aards voedsel’ had geproefd. Tot 1600 werden er op grote schaal kinderen te
vondeling gelegd, eerst bij rijken op de stoep, later bij kerken en bij
vondelingentehuizen. Daar, in de tehuizen, lukte het dan vaak net lang genoeg
ze in leven te houden om hen te kunnen laten dopen, omdat er zelden voldoende
gehuurde minnen waren (Hrdy, 2000). Toen er een klasse van moeders ontstond die
moeders met een lagere status, slaven bijvoorbeeld, konden dwingen hun
moedermelk ter beschikking te stellen, kwam het gebruik van een min in zwang. Zo
werd in de zeventiende en achttiende eeuw door upper-class vrouwen in Engeland
en Frankrijk het zogen van de baby gezien als vies en vernederend (Badinter,
1981). Halberstadt-Freud (1997, p. 89) citeert in haar boek over moeder-dochter
relaties uit een brief die W.A. Mozart in 1783 schreef: “Nu heeft mijn kind
tegen mijn wil, en toch met mijn instemming, een min gekregen. Mijn vrouw, of
ze er nu toe in staat was of niet, zou nimmer haar kind mogen voeden – dat was
altijd mijn vaste voornemen! Alleen, de melk van een ander zou mijn kind ook
niet naar binnen mogen slikken! Ik wil het, net als bij mijn zuster en mij is
gebeurd, met water grootbrengen.”
De idee dat vrouwen er alleen voor hun kinderen moeten zijn en
dat het moederinstinct bij gezonde vrouwen aangeboren is, is een culturele
opvatting, die in het begin van de twintigste eeuw opgang deed. De eerst zo
verguisde borstvoeding is nu een heilig moeten geworden, nu we weten dat de
baby veel immuunstoffen van de moeder binnen krijgt met de melk.Moeders worden zelfs aangespoord hun baby zes
maanden lang uitsluitend borstvoeding te geven. Helaas heeft deze wetenschap er
nog niet toe geleid dat dan ook het zwangerschapsverlof is uitgebreid.
Sinds mensenheugenis hebben vrouwen de zorg voor het gezin
gecombineerd met het werken op het land, in het boeren- of handelsbedrijf, dat
vaak een gezinsbedrijf was. De industrialisatie bracht een scheiding teweeg
tussen beroepsarbeid en huishoudelijk werk. Het werd moeilijker werk en zorg te
combineren. Naarmate de vraag naar arbeidskrachten toenam werd kinderopvang
beter georganiseerd.Maar er zijn ook
culturele verschillen in de opvatting wat goed is voor de kinderen. In
Scandinavische landen heerst de overtuiging dat het beter is voor het kind om
van heel jongsafaan op te groeien tussen andere kinderen, in een goed
pedagogisch klimaat (Brinkgreve & Te Velde, 2006). In niet-westerse
culturen dragen de moeders hun kind bij zich totdat het kan lopen.
Kortom: moederschap is tijd-, cultuur- en klasse gebonden,
niet aangeboren en niet universeel.
Ik zal mij nu verder beperken tot het moederschap in onze Westerse
maatschappij, aan het begin van de eenentwintigste eeuw.
De huidige culturele condities zijn onder meer: er wordt een
groot belang gehecht aan baby’s en hun optimale ontwikkeling, de baby wordt
geacht erg gewenst te zijn, de ultieme verantwoordelijkheid voor de baby ligt
bij de moeder, die geacht wordt van de baby te houden, borstvoeding moet. De
vader en anderen worden geacht een steunende context te bieden, hoewel er een
verschuiving plaats vindt naar een grotere betrokkenheid van de vader bij de
zorg voor ook de heel kleine kinderen.
In dit hoofdstuk zal het gaan over psychoanalytische ideeën
over het moederschap: wat betekent het voor een vrouw om moeder te worden, wat
kunnen we zeggen over de binnenwereld van de moeder?
Psychoanalyse en moeders.
Bij Freud komt de moeder nauwelijks voor: niet in zijn
verhalen over kleine Hans, de Wolvenman, de Rattenman of Dora. De ontwikkeling
van het kind draaide bij hem om de vader en met name het oedipuscomplex. De
zogenoemde pre-oedipale jaren en het belang van de vroege moeder-kind-relatie
kregen in de latere generaties psychoanalytici wel steeds meer een centrale
plek in de theorie. Maar terwijl het in de psychoanalyse dus erg veel over
moeders gaat, is dat weinig vanuit de psychologie van de moeder.
In het denken van Freud moest het kleine meisje voor een
gezonde psychische ontwikkeling haar wens om een penis te bezitten opgeven en
vervangen door de wens naar een baby, liefst een zoon. Deze omschakeling in
haar ontwikkeling zou ergens tussen de pre-oedipale en de oedipale fase
plaatsvinden. Vele psychoanalytici met en na Freud, inclusief Melanie Klein,
beschouwen de wens om moeder te worden als keurmerk van de gezonde vrouw.
In 1956 suggereert Winnicott dat de psychisch gezonde vrouw
tegen het einde van de zwangerschap en in de eerste weken na de bevalling een
staat van verhoogde sensitiviteit ontwikkelt, waarin ze gepreoccupeerd is met
de baby en alle andere interesses op de achtergrond raken. Deze toestand, die
hij de ‘primary maternal preoccupation’ noemde, stelt haar in staat de
behoeften van haar baby aan te voelen. Vrouwen met een sterke mannelijke
identificatie of verdrongen penisnijd zijn niet goed in staat om die noodzakelijke
toestand te ontwikkelen, volgens hem. Na een aantal weken of maanden maakt de
absolute wederzijdse afhankelijkheid plaats voor een meer relatieve, in welke
periode de moeder haar exclusieve afstemming op de baby langzaam vermindert en
haar eigen leven weer oppakt (Winnicott, 1956).
Ook van Winnicott is de veel geciteerde uitspraak “there is
no such thing as a baby!”: de baby kan niet overleven zonder moeder; moeder en
baby vormen een twee-eenheid, in psychoanalytische termen een ‘dyade’. In deze
dyade is het van belang volgens hem dat de moeder ‘goed genoeg’ is: doordat de
moeder het ook geregeld mis heeft wat betreft de wensen van de baby, wordt de
communicatie bevorderd. Dan leert het kind om zelf ook signalen te geven. Als
de moeder alles helemaal perfect aan zou voelen, dan zou de baby geregredieerd kunnen
blijven in symbiose, ofwel zich totaal kunnen afkeren van de moeder. De baby is
immers soms verzonken in zijn/haar moeder en heeft moeders empathie nodig, maar
soms voelt hij/zij zich separaat en als moeder dan zijn/haar behoeften zomaar kent,
dan is ze gevaarlijk.
Een psychoanalyticus van onze tijd, die zijn leven gewijd
heeft aan het werken met moeder-kind-paren en daar veel over gepubliceerd heeft
is Daniel Stern (1985, 1990, 1995, 1998). Ook hij meent dat er een nieuwe psychische
organisatie ontstaat als vrouwen toe zijn aan hun eerste kind, door hem de
‘moederschap constellatie’ genoemd. Thema’s die tot dan toe een rol speelden in
haar denken en haar meer of minder bezighielden, zoals macht, seksualiteit,
man-vrouw verhoudingen en dergelijke, worden opzij gezet. Er ontstaat een nieuwe
belangstelling voor vrouwen en de eigen moeder. De interesse in haar man
verschuift naar hoe hij zal zijn als vader van haar baby. De bestaande driehoek
van vader-moeder-kind wordt een nieuwe driehoek met moedersmoeder-zelf-baby. Als
de relatie met haar partner goed is hoeft daar tijdelijk niet aan gewerkt te
worden, maar wel moet er gewerkt worden aan de interne moederfiguur.
De zwangerschap verandert gevoeligheden, zo kunnen bijvoorbeeld
zwangere vrouwen soms het nieuws niet aanzien. Het moederschap leidt tot nieuwe
problemen met het verdelen van de tijd, een andere plek in de familie. De kalender
verandert, de tijd gaat bijvoorbeeld draaien om de leeftijd van de kinderen. “Wanneer
was dit of dat ook weer? Dat was toen de oudste net ging lopen, dus dat moet in
2005 geweest zijn.”Deze moederschap
constellatie, die andere interesses naar de achtergrond drukt, blijft ook als
de kinderen groter worden makkelijk aanspreekbaar en oproepbaar, bij mijlpalen
in de ontwikkeling of bij zorgen en gevaar.
In de hiernavolgende paragrafen over zwangerschap,
fantasieën en moederschap constellatie maak ik veel gebruik van het werk van
Stern, zonder hem, ten behoeve van de leesbaarheid, steeds opnieuw te noemen.
Zwangerschap.
Het gehechtheidsproces begint al gedurende de zwangerschap,
met de fantasieën en voorstellingen die de vrouw over haar ongeboren kind
heeft. Laten we eens kijken naar drie veel voorkomende gehechtheidspatronen (ontleend
aan Stern & Bruschweiler-Stern, 1998, p. 42-52).
Het eerste patroon zien we bij vrouwen die geneigd zijn de
moederschap ervaring een beetje op een afstand te zetten. Ze zijn er minder
door in beslag genomen dan je verwacht, hoewel dat binnenin anders kan zijn.
Als ze denken over hun eigen ouderlijk gezin, zijn ze geneigd een paar stapjes
opzij te doen en hun eigen geschiedenis niet belangrijk te vinden voor wat er nu
gebeurt. Een voorbeeld is Arja. Zij heeft gewacht tot ze 5 maanden zwanger was
voordat ze het aan haar omgeving bekend maakte. Instinctief wilde zij zichzelf als
het ware beschermen tegen verwachtingen van anderen betreffende wat ze geacht
wordt te voelen en denken en wanneer. Zij heeft ook lang gewacht met zwanger
worden, ze is nu 37 en heeft lange tijd niet zo over kinderen nagedacht, maar
nu begon de klok te tikken. Ze heeft een beetje een hekel aan haar dikke buik
en probeert deze zo min mogelijk te laten zien. Over haar moeder vertelt ze dat
deze meestal gewoon geld geeft bij verjaardagen, zodat ze zelf iets kan
uitzoeken. Ze heeft nu ook geld gestuurd voor de baby. Moeder zal vast redelijk
snel op kraamvisite komen. Iemand op haar werk is wel erg schattig over de
zwangerschap en gaf al een klein babymutsje cadeau! Misschien dat deze collega
straks ook een vraagbaak kan zijn, ze lijkt wel baby’s te begrijpen. Arja hoopt
maar dat ze het straks kan, ze denkt het echte moederschapsgen te missen. Ze hoopt
dat de baby niet teveel op haarzelf zal lijken, maar meer op haar man, die
makkelijker is en zich minder druk maakt. Ze wil zo lang mogelijk blijven
werken en hoopt maar dat ze dat na de bevalling ook weer snel zal kunnen.
Heel anders gaat Betty met alles om. Zodra haar test
positief was vertelde ze het grote nieuws aan de hele wereld. Ze is
vijfentwintig en heeft gewacht tot haar man een baan had, maar toen kon het en
ze is er reuze opgewonden over. De hele familie leeft mee, het is dan ook een
gezin dat heel close is met elkaar. Ze showt haar dikke buik zodra het te zien
is en is al gelijk druk bezig met babykleertjes. Ze gaat met haar moeder op pad
voor een kinderwagen en moeder is al bezig met breien voor de baby. Ze
fantaseert dat haar baby op haar oma, moeders moeder zal lijken, die zo goed
kon zingen.
Terwijl Arja haar moeder op een veilige afstand houdt, is
Betty zo close met haar moeder dat ze zichzelf haast niet als apart van haar
kan zien.
Carolien zit daar een beetje tussenin. Haar vreugde over de
zwangerschap balancerend met de angst voor verliezen van de vrucht door een
miskraam, maakt ze haar zwangerschap bekend na drie maanden. Ze is dertig en
merkt op dat mannen anders naar haar kijken nu ze zwanger is. Geen flirtende of
waarderende blikken meer, maar ze kijken weg of glimlachen vriendelijk naar haar.
Ook haar relatie met vrouwen verandert, vertelt ze, en met haar moeder is er
een nieuwe toenadering en vertrouwen en het delen van de spannende verwachting.
Moeder heeft de oude familiewieg tevoorschijn gehaald en gaat deze opnieuw
bekleden. Carolien vraagt zich af hoe het voor moeder was om haar te krijgen.
Moeder is toen gestopt met werken, maar dat wil ze zelf anders doen. Ze mijmert
over hoe het karakter van haar baby zal zijn: trekken van haar familie, trekken
van haar schoonfamilie?
Alle drie de vrouwen zijn met dezelfde thema’s bezig, maar
op een verschillende manier, naar haar eigen stijl. Ze zijn bezig met de veranderingen
in haar lichaam, waarbij Arja het liefst haar buik verhult, terwijl Betty er
apetrots op is. Betty denkt niet na over in hoeverre de baby op haar man zal
lijken, terwijl Carolien fantaseert over verschillende karaktertrekken, die
haar baby zou kunnen hebben.
De lichamelijke veranderingen helpen bij de geestelijke
voorbereiding op het moederschap. Negen maanden lang is er de realiteit van een
veranderend lichaam: borsten worden zwaarder, de dikke buik verandert je
zwaartepunt, zodat je anders gaat lopen, zitten en uit een stoel opstaan. Het
voelen bewegen van de baby en de lichaamsveranderingen maken vanzelf dat je in
gedachten bezig bent met de baby. Onze identiteit is diep verbonden met ons
lichaam en het beeld dat we ervan hebben. De snelle veranderingen die zich in
het lichaam voordoen destabiliseren het lichaamsbeeld en bereiden voor op een
nieuwe organisatie van de identiteit, die als moeder.
Ook bij het adopteren van baby’s is er vaak een geruime tijd
waarin de vrouw zich kan voorbereiden op de komst van het kindje en fantaseren
over zichzelf als moeder en over de eigenschappen van de baby, maar ze moeten
dit doen zonder de hulp van de fysieke veranderingen in hun lichaam.
Fantasieën tijdens de zwangerschap
De gevarieerdheid en specificiteit van de fantasieën, wensen
en angsten, die de vrouw kan hebben rond de baby in haar buik begint sterk toe
te nemen rond de vier maanden. Rond die tijd wordt er meestal een echo gemaakt
en begint de aanstaande moeder leven te voelen. Na 7 maanden worden de
fantasieën langzaam aan weer minder specifiek, de voorgestelde baby gaat plaats
maken voor de echte.
Fantasieën over de baby kunnen veel vormen hebben. Allereerst
wordt er natuurlijk gefantaseerd of het een meisje of een jongen zal worden.
Het oude idee dat elke vrouw liever een jongen heeft omdat deze de penisnijd
compenseert, is geheel verlaten. Soms hopen vrouwen op een meisje, soms op een
jongen, of het doet er niet toe. De echo bij twintig weken biedt de
mogelijkheid om het geslacht te weten, zodat een eventuele teleurstelling al
tijdens de zwangerschap verwerkt kan worden. Zo is Doris, als ze ongepland
zwanger wordt, aanvankelijk extra panisch bij de gedachte aan een meisje. Zij
en haar man willen wel een kindje, maar een meisje zou voor Doris betekenen dat
ze weer teruggezogen kan worden in de verstikkende symbiotische band met haar
moeder, waaraan ze zich zo moeizaam heeft ontworsteld. Zij vreest een enorme
inmenging van haar moeder in haar leven als ze een meisje zou krijgen. Uit wat
ze mij verteld heeft over haar moeder niet geheel een onterechte vrees. Als bij
de echo blijkt dat het een meisje is, hebben we gelukkig nog enkele maanden om
al deze thema’s en angsten door te werken. Precies andersom is het bij Erika,
die er juist niet aan moet denken dat het een jongetje zal worden. Bij haar
speelt de angst niet van de baby te zullen kunnen houden, want ze voelt niets
bij baby’s en ze heeft een enorme angst tekort te zullen schieten. Dan is een
meisje makkelijker, omdat het vertrouwder en eigener is. Ook zij is blij dat ze
na de echo de tijd
heeft om te wennen aan het feit dat het een jongen zal worden, zodat ze hem van
harte kan verwelkomen bij zijn komst.
Andere fantasieën die vrouwen zo kunnen hebben tijdens de
zwangerschap, gaan bijvoorbeeld over de baby als een toekomstige schenker van
onvoorwaardelijke liefde. Het kan een vervangbaby zijn, bij het verlies van een
eerder kind. Er kunnen ook fantasieën zijn van een plaatsvervangende baby: de
baby die alles gaat waarmaken wat je zelf hebt gemist, bijvoorbeeld dans- of
muzieklessen. De baby kan ook als gift ervaren worden, een gift van haar aan
haar man of juist een gift van hem aan haar. Soms wordt de baby gefantaseerd
als lijm of juist bedreiging van het eigen huwelijk, of als rivaal. Een baby
kan ook helpen bij wortelen in het nieuwe land bij migratie. Zo zijn er nog
veel meer fantasiebaby’s die een mix zijn van wensen en angsten, samenhangend
met de eigen geschiedenis. Al deze imaginaire baby’s zijn normale constructies in
de gedachten van de aanstaande moeder, die probeert greep te krijgen op deze
enorme overgang in haar leven. Echter als de fantasieën blijven bestaan,
meestal niet zo bewust, of als ze ver worden doorgevoerd kan dat wel problemen
opleveren, omdat het de echte baby in een rol kan duwen die te zwaar is om te
dragen of die helemaal niet bij hem of haar past.
Maar meestal neemt het fantaseren af tegen het einde van de
zwangerschap om plaats te maken voor de echte baby. Als de baby er is dan
worden de fantasieën opnieuw gecreëerd, maar dan aangepast aan de realiteit van
geslacht, temperament, enz. De wensen en verlangens die je kan hebben over je
kinderen zullen nooit echt helemaal verdwijnen.
Ook bij tweede en volgende kinderen werken de moeders met fantasieën,
maar minder sterk en uitgesproken dan bij de eerste.
Bij de eerste zwangerschap wordt er niet alleen over de baby
gefantaseerd, maar ook verandert de eigen representationele wereld. Hoe ze
zichzelf ziet als vrouw, als dochter, als kleindochter, als vriendin en straks
als moeder. Wat is haar rol in de maatschappij, in de evolutie, hoe zal het
zijn om 24 u per dag beschikbaar te moeten zijn. Ze moet de balans tussen
narcisme en altruïsme veranderen.
De identiteit als dochter gaat schuiven en dat draait vaak
om het thema: zal ik het hetzelfde als moeder doen of juist niet. Ook de
schema’s over de echtgenoot worden bijgesteld: hoe zal hij zijn als vader, hoe
blij is hij met de baby, wordt hij kostwinner, beschermer?
De moederschap constellatie
Daniel Stern heeft gesuggereerd dat met de geboorte van het
eerste kind de moeder overgaat naar een nieuwe psychische organisatie, die hij
de moederschap constellatie noemt. Deze constellatie zorgt voor een nieuwe set gevoeligheden,
fantasieën, angsten en wensen.
Volgens hem blijft deze organisatie het hele leven aanwezig,
maar na een wisselend aantal jaren verschuift hij wel naar de coulissen. Bij
zorgen over ook volwassen kinderen, kan hij opeens weer op de voorgrond komen.
Of bij belangrijke momenten, zoals bij een moeder, die in de periode dat er een
middelbare school voor haar kind gekozen moest worden, een tijd haast over
niets anders kon praten.
In de kraamtijd is deze constellatie het meest uitgesproken.
De centrale en alles overheersende angst en wens is: de baby in leven houden. Dit
is een totaal andere angst dan de klassieke angsten voor vernietiging, castratie,
dood, schuld, verlating, e.d. Het is de angst om een ander.
Het is een enorme schok om jezelf opeens verantwoordelijk te
weten voor een nieuw leven. Het gaan kijken of de baby nog ademt is hier een
duidelijk fenomeen van.
Dat maakt keuzes rond borst of fles, en het succes van de
voeding zo van vitaal belang.
Een tweede thema in de kraamtijd is: hoe wordt het echt MIJN
baby. Kan ik mijn baby “lezen”, er een uitwisseling mee krijgen, een veilige
band maken. De jonge moeder moet ontzettend veel improviseren. Je kunt het niet
uit een boek leren, je pikt het voornamelijk op via navolgen van voorbeelden. Dus
kijken moeders veel naar andere moeders, niet uit competitie, maar om te leren.
Neem alleen al een voeding. Het lijkt zo simpel, maar als je
goed kijkt is het een subtiel samenspel, dat niet alleen op voeden is gericht,
maar veel ruimer op het reguleren van de affect- en spanningstoestand van de
baby. Negentig procent van de nodige voeding wordt door de baby in de eerste
twee minuten van de voeding tot zich genomen. In deze minuten zit de moeder
stil, ze interrumpeert niet, beweegt niet. Dan neemt de heftigheid van het
zuigen af, de baby sabbelt wat of wordt slaperig. Dan gaat de moeder een beetje
stimulans toevoegen, bijvoorbeeld wiebelt ze de baby wat. De baby zuigt weer
even. Als hij weer stopt voegt ze misschien nog een stimulus toe, een beetje
babbelen. En eventueel nog een derde: wat schommelen of kriebelen. Dan komt er
een punt dat ze moet besluiten: wat is de staat die je wil bereiken. Dit is
allemaal improvisatie. Tot slot zullen moeder en baby samen nog wat praten en
schommelen, een handspelletje doen en dan worden ze stil.
Tegenwoordig begrijpen we beter hoe essentieel dit wederzijds
reguleren van spanning is en dat het ook bij het voeden om zoveel meer gaat dan
om orale gratificatie.
Voor al dit improviseren heeft de moeder sterke behoefte aan
andere vrouwen die ook moeder zijn om zich heen, om ervaringen te valideren,
voor bevestiging en geruststelling en ook gewoon om de trucjes te leren. Dit is
het derde thema van de moederschap constellatie: het mobiliseren van een
steunende omgeving.
Vaders kunnen wel steunen, maar niet valideren of
geruststellen dat ze het goed doet, want zij weten het zelf ook niet. Mannen
praten 5 min. over de baby, maar dan snel weer over de wereld. Vriendinnen
kunnen met elkaar uren over baby’s en baby verzorging praten.
In de meer traditionele verdeling is de vader de kostwinner
en, als het goed is, de steun en bescherming voor het moeder-kind-koppel. De
traditionele vader is minder bezig met de dagelijkse verzorging van de baby en
ziet zichzelf meer als de secundaire verzorger. Daarom is hij vaak langzamer in
het wennen aan zijn nieuwe identiteit als vader.
In de huidige cultuur wordt het steeds meer geaccepteerd dat
vaders gelijkelijk delen in de zorgtaken. Nu de ‘extended families’ verdwijnen
en beide ouders vaak werken is dat voor een deel noodzakelijk. Het lijkt erop
dat veel vaders door hun vrouw gedwongen beginnen met zorgen voor de kinderen,
maar dan tot hun verrassing er veel meer plezier aan beleven dan ze hadden
verwacht.
Beide vormen, het traditionele ouderschap en het gelijk
verdeelde ouderschap hebben hun voordelen en valkuilen. De jonge moeder en de
jonge vader hebben beide een steunende en veilige omgeving nodig,en vooral een open communicatie met elkaar.
Het vierde thema binnen de moederschap constellatie betreft het
reorganiseren van de eigen identiteit, die nu verder uitgewerkt wordt in de realiteit van werk/carrière
en het investeren van tijd en energie.Daarover gaat de vervolg van dit hoofdstuk.
Problemen en dilemma’s rond het moederschap
Veel vrouwen hebben een diep verlangen naar het moederschap,
meestal al vanaf heel jong, wanneer het kleine meisje hartstochtelijk met
poppen spelen kan. We denken echter niet meer dat een vrouw pas gezond is als
ze kinderen wil (Chodorow, 2003). Sommige vrouwen kiezen ervoor geen kinderen
te krijgen. Dat kan een relatief conflictvrije keuze zijn. Voor andere vrouwen
kan het wel een bron van conflict zijn, bijvoorbeeld ook als haar partner wel
graag kinderen wil. Sommige vrouwen hebben een diepe en intense weerstand tegen
het gehele reproductieve gebeuren, kunnen zichzelf niet zwanger voorstellen en
niet als moeder. Zelfs in een therapie lukt het niet altijd de achterliggende
woede jegens de eigen moeder te pakken te krijgen en te verwerken.
Immens verdrietig is het als een vrouw met een kinderwens
niet vruchtbaar blijkt, of de combinatie met haar partner niet vruchtbaar is. Het
is belangrijk om de rouw over de onvruchtbaarheid de tijd
te geven en de gevoelens van wanhoop en verdriet te verwerken alvorens
toevlucht te nemen tot alternatieve methoden als IVF en KID (Slijper &
Deben-Mager, 1997; Blanck-Cereijido, 2006). In de psychoanalytische literatuur
is wel casuïstiek beschreven van vrouwen met een kinderwens, die onvruchtbaar
leken, maar dan na een paar jaar analyse toch concipieerden. Er zijn echter
geen valide research gegevens, die het voorkomen van een psychogene
onvruchtbaarheid ondersteunen.
Het verliezen van een kind door sterfte voor of kort na de
geboorte brengt behalve heftige emoties van verdriet, woede, schuld en wanhoop
ook vaak lichamelijke gevoelens mee van leegte, letterlijk in de buik en soms
nare sensaties van zwaarte en krachtsverlies in de armen. Behalve het verlies
van een geliefde ander speelt de beleving van een verwonding van de eigen
lichamelijke integriteit (Furman, 1996).
Als de baby gehandicapt blijkt is de schok overweldigend. Je
hebt dan niet alleen je ideale baby van je fantasie verloren, maar je kunt ook
niet meer duidelijk voor je zien hoe deze baby zal worden als kleuter, als
puber en volwassene. Je verliest de vrijheid om te anticiperen op de toekomst van
je baby en je gezin. Tegelijk wordt je verleden, de hoopvolle fantasieën en
verwachtingen tijdens je zwangerschap, te pijnlijk om je te herinneren. Je raakt
gevangen in het heden (Stern & Bruschweiler -Stern 1998). Het is een enorme
opgave je te identificeren met de baby en voorbij de handicap te kijken naar wat
voor persoontje hij of zij is.
Ook bij een gezonde baby ervaren 80 tot 90 % van de moeders
vaak een paar dagen na de bevalling een hevig gevoel van treurigheid, de ‘baby
blues’ (Nicholson, 2001). Dit wordt psychoanalytisch geduid als verdriet over
het verlies van alles wat was, het besef van onherroepelijke veranderingen,
maar de hormonale veranderingen leveren ongetwijfeld een grote bijdrage,
evenals aan het ontstaan van een echte postnatale depressie.
Op vele manieren moet de nieuwe moeder zich aanpassen aan
haar nieuwe status. Het kan bijvoorbeeld een opgave zijn om het moederschap te
integreren met de eigen seksualiteit, nu je lichamelijk ook zo in dienst staat
van het moederschap.
En er zullen weinig vrouwen zijn die geen sterke ambivalente
gevoelens hebben over het weer aan het werk gaan. Aan het werk gaan betekent in
onze cultuur immers vrijwel altijd je kindje achterlaten. En als er geen
financiële noodzaak is om te werken en de moeder ervoor kiest om thuis te blijven,
dan voelt ze zich juist weer vaak buiten de maatschappij staan en moet vaak
vechten tegen devaluerende opmerkingen vanuit de omgeving. Het nieuwe
moeder-ideaal is toch wel dat van de werkende vrouw, die trots er op is dat ze
onafhankelijk een maatschappelijk actief is en ook een voldoende goede moeder
(Harsch, 2006).
Zowel onderzoek naar gehechtheidspatronen tussen moeders en
hun eenjarigen, als neurobiologisch onderzoek onderstreept het immense belang
van een veilige gehechtheid, voor het ontwikkelen van affectregulatie, de
hersenen, en het denken zelf. De veiligheid van de gehechtheidsrelatie blijkt
evenwel nauwelijks afhankelijk van de hoeveelheid tijd die ouder en kind samen
doorbrengen. Baby’s in kibboetsen, die zes dagen per week negen uur per dag
opgevangen werden, maar wel regelmatig bezoek kregen van hun moeders, die hen
kwamen voeden en wassen, ontwikkelden een veilige gehechtheid, terwijl de
baby’s die ook ’s nachts werden opgevangen dat veel minder hadden. Hoe zit dat
met die gehechtheid?
Patronen van gehechtheid
In de eerste 2 à 3 dagen na de geboorte ontstaat een snelle
en sterkte ‘bonding’ tussen moeder en baby. Deze hechting leidt ertoe dat
wanneer moeders afstand willen doen, ze dat altijd in de eerste tweeënzeventig
uur doen. In de eerste helft van de negentiende eeuw wilde men in Parijs het
aantal vondelingen verminderen en stelde men verplicht, in het armenziekenhuis,
dat de moeders acht dagen bij hun baby moesten blijven. Het percentage arme
moeders dat hun baby in de steek liet zakte daarna van 24 naar 10% (Hrdy,
2000). Bonding, of hechting kan ook later op gang komen, als moeder en kind
elkaar niet eerder zien en het gebeurt ook bij adoptiefmoeders.
Een iets ander begrip is door Bowlby geïntroduceerd onder de
naam ‘attachment’, meestal vertaald met gehechtheid, om het onderscheid met het
begrip bonding te maken. Gehechtheid refereert aan een neurobiologisch,
aangeboren systeem, dat de baby aan drijft om veiligheid te zoeken bij de
moeder (of vader of andere primaire verzorger). De gehechtheidsfiguur blijft
degene die opgezocht wordt als we pijn hebben of moe, ziek of verdrietig zijn.
Heel veel onderzoeken in de laatste decennia tonen aan dat
het patroon van de gehechtheid tussenmoeder en baby grotendeels bepaald wordt
door het patroon van gehechtheid dat de moeder met haar eigen moeder heeft. Dit
patroon van gehechtheid gaat over de manier waarop een moeder en een baby
omgaan samen met separaties en herenigingen. Een individueel patroon is
duidelijk te zien tegen de tijd dat de baby een jaar is. Dit wordt onderzocht
in de door Mary
Ainsworth ontworpen Vreemde Situatie Procedure (Main, 1995). In deze procedure
zijn de moeder (of de vader) en haar kindje van 10 tot 12 maanden in een
vreemde kamer met allerlei speelgoedjes. De meeste kinderen gaan gelijk op
onderzoek uit. Dan gaat de moeder even de kamer uit en laat haar kindje even
achter, eerst met een vreemde in de kamer en daarna nog eens, maar dan helemaal
alleen. Meer dan de helft van de kinderen reageert zoals je zou verwachten. Als
de moeder weg is stopt het kindje met spelen en exploreren, kruipt naar de deur
en laat zich niet troosten door de onbekende. Als moeder terugkomt strekt hij
zijn armpjes naar haar uit. Moeder pakt hem gewoonlijk op, ze knuffelen en vaak
al na een paar seconden is het weer goed en wil de peuter verder met spelen.
Deze kinderen noemen we veilig gehecht.
De baby’s met een vermijdende
gehechtheidsstrategie laten in de vreemde situatie procedure geen angst of
ongerustheid zien, en laten evenmin veel reactie zien bij moeders terugkeer.
Ondertussen is hun stress wel zichtbaar in fysiologische veranderingen
(huidweerstand, cortisolspiegel en dergelijke). Bij de hereniging is er geen
naar elkaar toe snellen en geen knuffel. De moeder met dit patroon, iemand
zoals Arja., die hierboven werd beschreven, zou negatief reageren als de peuter
een meer demonstratieve hereniging zou zoeken. De baby weet dit, dus door niets
te doen houdt hij haar in feite dichterbij.
De groep die ambivalent of gepreoccupeerd genoemd
wordt zoekt hun moeder onmiddellijk op bij terugkeer, maar blijft dan vrij lang
ontroostbaar of boos-afwijzend. De moeder moet als het ware de hereniging
overdrijven en extra demonstratief zijn. Dit patroon zou kunnen passen bij een
moeder als Betty, maar dan in een heftiger vorm.
Er is ook een subcategorie van kinderen die buiten
de classificatie vallen. Dat zijn kinderen die verward reageren op de terugkeer
van hun moeder. Ze zoeken moeder op en tegelijk lijken ze haar te ontwijken.
Tijdens haar afwezigheid vallen sommigen van hen pardoes in slaap, anderen gaan
hoofdbonzen. Deze categorie wordt gedesorganiseerd genoemd en gebleken is dat
deze kinderen regelmatig te maken hebben met beangstigend gedrag van hun moeder
zelf, of met een moeder die zelf erg angstig is. Dan is het voor het kindje
niet mogelijk een coherente strategie te ontwikkelen (Hesse & Main, 2000).
Wat determineert nu het patroon van gehechtheid? De beste
predictor blijkt te zijn de relatie tussen moeder en moeders moeder. Het
Gehechtheids Biografisch Interview is ontworpen om een beeld te krijgen van hoe
de ondervraagde staat tegenover gehechtheidsthema’s. Aan de geïnterviewde worden
vragen gesteld over zijn of haar ervaringen met de ouders, met hoe het was als
hij of zij ziek was, bang of alleen, en naar ervaringen van trauma en verlies.
Bij het beoordelen van het interview ligt de nadruk op de manier waarop iemand erover vertelt, veel meer dan op wat hij vertelt. De coherentie,
helderheid, relevantie en het geven van ondersteunende voorbeelden bij
uitspraken, geven een beeld van de gehechtheidspatronen van de geïnterviewden
en voorspellen zeer sterk het patroon dat de baby zal ontwikkelen in het eerste
levensjaar, zelfs als het interview is afgenomen voordat er sprake is van een
zwangerschap. Het gaat dus om hoe de moeder over haar eigen gehechtheidsrelaties
vertelt. Als een moeder een veilige relatie met haar eigen moeder heeft gehad
kan ze haar relatie met haar eigen baby meer coherent vormgeven. Als een moeder
veel naars heeft meegemaakt en een slechte relatie met haar eigen moeder had,
is het mogelijk dat zij toch een coherent verhaal erover kan vertellen, mits
zij geleerd heeft met een beetje distantie en begrip naar haar moeder te
kijken. Als ze kan begrijpen dat haar moeder het vanuit haar geschiedenis en in
haar tijd wel zo moest doen, dan maakt dat vrij om het zelf anders te doen. (zie
voor meer publicaties over gehechtheidsresearch: Goldberg et al., 1995; Cassidy
& Shaver, 1999
Hulp aan jonge moeders
Het zal uit bovenstaande duidelijk zijn dat het van groot
belang is voor een goede moeder-kind relatie en preventief voor de psychische
gezondheid van het kind, dat de jonge moeder steun voelt vanuit haar omgeving.
Omdat ze zich kwetsbaar voelt in al het nieuwe wat op haar af komt en de
immense verantwoordelijkheid is het ook voor hulpverleners belangrijk het accent
te leggen op wat goed gaat. Als bijvoorbeeld een moeder bovenop haar kind zit
met alles en hem niets zelf kan laten uitzoeken, dan helpt het beter om te
wachten tot ze hem eventjes met rust laat en dan te zeggen: ik zie dat je je
baby ook af en toe even alleen laat spelen, dat lijkt me ook prettig voor
jullie allebei.
In Canada ontwierp men een hulpverlening voor risico
moeders, vaak alleenstaande moeders, uit lagere sociale klassen met een
geschiedenis van psychiatrie en/of middelenmisbruik. Deze moeders werden bij de
eerste aanmelding met hun kind een paar uur opgenomen op een videoband. Het was
een aanmelding voor een groepstherapie met veel uitleg, ondersteuning en
educatie. De eerste bijeenkomst van 8 aangemelde moeders bij elkaar begon men
dan met een verzameling fragmentjes uit de videobanden van momenten van grote
betrokkenheid van moeder en kind op elkaar. Al was er twee uur gescheld en
verwaarlozing geweest, er was altijd ook wel een paar seconden van contact te
vinden. Door deze stukjes terug te laten zien, met een mooi liedje eronder (“You
are so beautiful”), kon deze bijeenkomst al niet meer stuk en begrepen de
moeders precies waarover het zou gaan.
Verdere lotgevallen van het moederschap
Voor alle vrouwen betekent het moederschap een conflict
tussen eigenbelang en belang van het kind.
Na een paar maanden willen de meeste moeders wel eens even
‘los’, ook als ze niet hoeven te werken. Er is ook behoefte aan het
functioneren op volwassen niveau, wat in conflict kan komen met het verlangen
om helemaal met de baby te versmelten. Het stoppen met de borstvoeding wordt
vaak beleefd als een afscheid van de innige lichamelijke verbondenheid met de
baby en van het gevoel onmisbaar voor hem te zijn. Naarmate het kindje meer kan
en het zich veiliger voelt, is er ook een beweging van de moeder af. Het kind
wil steeds meer zelf doen en aan de moeder is de moeilijke taak hem daarin een
beetje te laten gaan. Het loslaten en separeren is ook voor de moeder soms
pijnlijk. “Mothers have to be
there to be left”, schrijft Erna Furman (Furman, 2001). Pogingen tot
autonomie en zich onttrekken aan moeders invloed door de kleuter, kunnen door
haar gevoeld worden als vijandig tegen haar gericht.
Dit zelfde doet zich vaak opnieuw voor in de puberteit,
waarin kinderen opeens niets meer vertellen thuis, hun eigen gang gaan en overal
over in de strijd gaan. Hun heftige buien en het zich tegen de ouders afzetten kunnen
moeilijk te verdragen zijn. En het is moeilijk om het midden te vinden tussen
bemoeien en grenzen stellen of juist meer loslaten.
Veel is er al geschreven over ‘het lege nest syndroom’, de
depressie van de moeder na het uitvliegen van de kinderen. Toch kan het ook een
bevrijding zijn, een terugkrijgen van een eigen leven. Maar de zorg ook om
volwassen kinderen zal wel nooit helemaal verdwijnen. Een vijfenzestig jarige
moeder vertelde mij hoe ze nachten wakker had gelegen over de echtscheiding van
haar dochter.
En tenslotte is de liefde van ouders voor hun kind
gekenmerkt door een narcistische investering. Het is de liefde voor een deel
van jezelf, die aanvankelijk domineert over de liefde voor het kind als een
eigen persoon (Furman, 1996). Naarmate het kind groter wordt verschuift deze
balans, maar de narcistische bezetting van het kind verdwijnt nooit geheel, het
blijft een factor. Ook grootmoeders gebruiken woorden als trots, als ze over
hun kleinkinderen vertellen. De positie van mensen die nu opa en oma worden is
anders dan die van voorgaande generaties. Grootmoeders hebben altijd geholpen
bij het grootbrengen van hun kleinkinderen. Maar in onze tijd werken ze vaak zelf
nog en hebben ze vaak ook nog de zorg voor oude ouders.
En zo doen moeders die grootmoeder worden het werken aan
dilemma’s en aan de emotionele en mentale voorbereiding op de komst van een
nieuwe baby nog eens dunnetjes over.